Publicaties Bunkers Oosteeklo
DE BUNKERS VAN OOSTEEKLO (Guido Van der Eecken)
Doorheen Oosteeklo loopt de “Hollandstellung”, een tweedelige Duitse verdedigingslinie uit WO I. Er waren 5 waarnemingsbunkers in de voorlinie en 19 verdedigingsbunkers in de hoofdlinie.
Maquette van Oosteeklo
Op deze maquette zijn de 5 waarnemingsbunkers van de voorlinie (rood-groene stippen), de nog resterende 16 verdedigingsbunkers in de hoofdlinie (rood-blauwe stippen) en de 3 afgebroken bunkers in de hoofdlinie (rood-zwarte stippen) voorgesteld.
Daarnaast was er nog een geplande 6de waarnemingsbunker in de Bosstraat (rode stip). Hiervan was het nodige materiaal al aangevoerd maar met de bouw ervan werd nog niet begonnen.
De waarnemingsbunkers uit de eerste linie liggen langs de 7,5 meter hoogtelijn en de verdedigingsbunkers staan ongeveer twee kilometer zuidelijker en hoger op “De Zandrug” opgesteld.
Stroomstraat
Bosstraat
Rijkestraat
Oosthoek
Abdijstraat
Spiegelstraat
blauw: van 6,25 tot 7,5 meter boven de zeespiegel
geel: van 7,5 tot 8,75 meter boven de zeespiegel
rood: van 8,75 tot 10 meter boven de zeespiegel
groen: van 10 tot 11,25 meter boven de zeespiegel
DE HOLLANDSTELLUNG
DE DUITSE VREES VOOR EEN ENGELSE INVASIE VIA NEDERLAND
Midden oktober 1914 – bij het begin van de Eerste Wereldoorlog – was in België het westelijk front aan de IJzer vastgelopen. Het oorspronkelijk Duitse plan om de Belgisch-Franse Atlantische kust te veroveren en om op die manier de Engelse oorlogsbevoorrading aan manschappen en middelen naar het continent te verhinderen, was – mede door het ongemeen heftig en succesvol verzet van het Belgische leger – mislukt. Kort nadien kwam ook het front in Noord-Frankrijk tot stilstand. Er ontstond een loopgravenoorlog. Gedurende de volgende drie jaar zal die frontlijn nauwelijks bewegen, ondanks de herhaalde militaire offensieven aan beide kanten en met de enorme verliezen die hiermee gepaard gingen.
In de Eerste Wereldoorlog waren niet alle landen in oorlog. Nederland en Spanje bleven neutraal en de V.S. werd pas in 1917 bij de oorlog betrokken.
Bij dit ‘stabiele’ oorlogsfront hadden de Duitsers wel een gigantisch probleem. Je hoeft geen (militair) strateeg te zijn om in te zien dat het zwakke punt van het Duits IJzerfront de rugdekking was. De Duitsers vreesden inderdaad door de Engelsen via de Westerschelde en (het weliswaar neutrale) Nederland in de rug aangevallen te worden, met alle mogelijke catastrofale gevolgen.
Een historisch bewijs voor een uitgewerkt invasieplan is er niet, maar er was wel een ontwerpplan, gekend onder de operatienaam: “Scheme S” (Ontwerp Schelde).
Al vroeger bestond een algemene militaire verdedigingsstrategie erin om belangrijke steden door een fortengordel te omringen. Deze strategie zullen de Duitsers nu toepassen voor een gans landsgedeelte. Vanaf 1916 werden van Knokke tot Turnhout kleine fortjes: “kazematten” (pas van in de Tweede Wereldoorlog werden ze “bunkers” genoemd) in één aaneengesloten linie opgesteld. Vanaf Knokke tot aan het kanaal Gent-Terneuzen werd de linie het sterkst uitgebouwd. Oostelijk van dit kanaal liep de Stellung met een minder zware verdediging verder door het Waasland tot aan Vrasene en sloot daar aan bij de bestaande forten rond Antwerpen. Vanuit Antwerpen was er dan de Antwerpen-Turnhout-Stellung en later kwam er nog verder naar het oosten, tot aan de Duitse grens, de Emsstellung. De verschillende Stellungen vielen onder de bewaking van reserve-eenheden en van regimenten in rust. De bouw stond onder leiding van de bevelvoerder van het Vierde Duitse Leger, hertog Albrecht van Würtemberg.
In totaal richtte de Duitse bezetter langs deze linie meer dan 850 bunkers op.
Tussen Knokke en Vrasene werd de linie “Hollandstellung” genoemd. Ze was 65,5 kilometer lang en omvatte 411 bunkers, waarvan 24 in Oosteeklo.
In de frontlinie aan het IJzerfront waren wel al schuil- en verdedigingsbunkers, die laatste voornamelijk op de strategische heuvels, maar zo een lineaire opstelling buiten een frontzone was totaal nieuw. In deze constructie is de Hollandstellung dus de eerste ter wereld en bijgevolg cultuur-historisch van groot belang!
DE UITBOUW VAN DE STELLUNG
De Hollandstellung was opgedeeld in twee zones.
De zone tussen het Zwin en Strobrugge (aan de splitsing van het Leopold- en Schipdonkkanaal) behoorde tot het “Marinegebiet”. Hier was maar één bunkerlinie. Het Leopold- en Schipdonkkanaal, met hier en daar bunkers en draadversperring, functioneerde als voorlinie.
Vanaf Strobrugge bestond de Stellung uit twee linies: een voorlinie met verspreide waarnemingsbunkers en een hoofdlinie met een dubbele rij aaneengesloten verdedigings-bunkers.
Plaats van de vijf bunkers in de voorlinie te Oosteeklo. (Koninklijk Legermuseum, Fonds Moskou, 1391)
In de hoofdlinie ten zuiden van Oosteeklo stonden de 19 bunkers in een dubbele rij heel dicht bij mekaar. Dit is ook zo in de buurgemeenten.
(Koninklijk Legermuseum, Fonds Moskou, 1391)
De Voorlinie vanaf Strobrugge
Deze linie liep vanaf Strobrugge (Maldegem) over Eeklo, Lembeke, Oosteeklo, Kluizen en Rieme tot aan het kanaal van Gent-Terneuzen en bestond uit een reeks waarnemingsbunkers die langs de belangrijkste noordelijke invalswegen opgesteld stonden.
Deze bunkers zijn goed herkenbaar door hun rechthoekige vorm. De muren zijn tot twee meter dik. Zij hebben twee ingangen: één in de zijmuur en één in de zuidelijke muur. Aan de zuidelijke muur is een betonnen of gemetselde trap aangebouwd, waarlangs de verdedigers het bunkerdak konden bereiken. Van achter een zware U-vormige borstwering konden zij het voor hen liggend terrein goed overschouwen en beschieten. Vermoedelijk stonden ze in telefonische verbinding met de achterliggende hoofdverdedigingslijn.
Deze bunkers staan wel frontaal naar de vijand gericht, maar hebben geen schietgaten. Bij gevaar gebeurden de waarnemingen binnen in de bunker door middel van een periscoop. Daarvoor was er aan de voorzijde in het bunkerdak, vóór de borstwering en over de ganse verticale lengte van de binnenmuur, een periscopische nis uitgespaard. Voor de verdediging moest men op het dak achter de borstwering plaatsnemen.
Aan de noordkant van Oosteeklo staan nog steeds vijf waarnemingsbunkers, vanaf de Oosthoek tot en met de Westakkerstraat. Het zijn rechthoekig gebouwde schuilplaatsen van circa 8,25 meter lang, 7,20 meter breed en 3,30 m hoog, met een bunkerkamer van 3,2 meter op 2,8 meter. De soms meer dan twee meter dikke voor- en zijmuren, de trap en de borstwering vinden we hier ook terug.
Conform de voorschriften staan deze bunkers goed bereikbaar langs de openbare weg.
De Hoofdlinie, Verdedigingslinie vanaf Strobrugge
De hoofdverdedigingslijn is ongeveer 24 kilometer lang en begint in Balgerhoeke, ten zuiden van de spoorweg Eeklo-Brugge en loopt van daar langs de noordzijde van Eeklo via de bossen van Lembeke naar de Heide in Oosteeklo, over Kluizen en Zandeken naar het kanaal Gent-Terneuzen bij Doornzele.
Deze linie bestaat voornamelijk uit mitrailleur-, observatie- en schuilbunkers.
Over de benaming en de functie van de diverse bunkers in de hoofdlinie zijn er in de literatuur nogal wat discussies.
Al de mitrailleur- of gevechtsbunkers stonden afwisselend flankerend naar de vijand gericht en waren uitgerust met Maximmachinegeweren, de standaardmitrailleur van het Duitse leger.
De afstand tussen voor- en hoofdlinie bedroeg van 1,5 tot 3 kilometer.
De bunkerlinie werd niet onmiddellijk aan de Nederlandse grens uitgebouwd, maar werd zeer strategisch opgesteld op het hoogste punt in de regio: de ‘Zandrug’ tussen Maldegem en Stekene. Vlak aan de grens met Nederland stond nog wel ‘den Elektrieken Draad’, ook
‘Dodendraad’ genoemd. Die was bedoeld om personenverkeer te weren maar was natuurlijk totaal ongeschikt om een invasieleger op te houden.
In Oosteeklo stonden 19 bunkers in de verdedigingslinie.
Op Oosteeklo’s grondgebied is deze linie maar 1,9 km lang, dit betekent dat hier gemiddeld 10 bunkers per lopende kilometer stonden. Over de ganse lengte van de verdedigingslinie stonden in het Meetjesland de bunkers veel dichter bij elkaar dan in de rest van deze linie en de andere Stellungen en dat heeft alles met militaire strategie te maken.
De ideale ontschepingsplaats bij een mogelijke Engelse inval via de Westerschelde was de Braakman, een thans verdwenen Scheldearm van 27 kilometer lang ten noorden van Boekhoute. Meteen stond een eventueel invasieleger al heel dicht bij het Belgisch grondgebied.
Bij een inval meer naar Knokke toe moesten de Engelsen dan nog eerst over het Leopold- en Schipdonkkanaal en bij een inval via het Waasland, over het kanaal Gent-Terneuzen. Met die kanalen als eerste verdedigingslinie hadden de Duitsers tijd genoeg om zich erachter in stelling te brengen.
Bij een inval via Boekhoute waren er nergens natuurlijke hindernissen (pas in 1936 werd het Leopoldkanaal doorgetrokken tot aan de Isabellawatering) en lag het terrein wijd open.
Zo komt het dat in het Meetjesland de verdedigingslinie het sterkst is uitgebouwd en de bunkers het dichtst bij elkaar staan.
DE BOUW
Bunkers zijn eigenlijk technisch vernuftige bouwwerken voor hun tijd. Het gewapend beton waarin ze opgetrokken zijn, is van zeer goede kwaliteit en gemaakt om te weerstaan aan inslagen van artillerieprojectielen van allerlei kaliber.
In het “Marinegebiet” (Knokke – Strobrugge) werden ze volledig opgetrokken uit gewapend beton. De zone Strobrugge–Vrasene behoorde tot het “Etappegebiet” van het Vierde Duitse leger. Hier werden ze gebouwd met speciale bunkerstenen: Formsteine. Die werden als bekisting gebruikt, ze werden op elkaar gemetseld en met betonijzer aan elkaar verbonden. Daarna werd er beton tussen gegoten. Met deze werkwijze ging het sneller.
Voor de plafondbekisting werden meestal trein- of tramrails gebruikt. Tussen de rails werden dikke planken gestoken en daarop kwam bewapening met ijzeren bevlechtingsroosters waartussen beton gestort werd.
De fundering bestond uit één enorme blok beton tot twee meter dik, die langs alle kanten ongeveer één meter voorbij de buitenmuren kwam.
Op die manier werd het onmogelijk om het bouwwerk langs onder op te blazen en lag er een stevig pad omheen de bunker.
De bouw gebeurde uitsluitend door opgeëiste Belgische werklui, veelal afkomstig uit Gent. Die stonden onder het toezicht van één Duitse soldaat (bij bunker 12 noemde men hem “Baasken Straffe”) en één controlerend officier die toezicht hield over verschillende werven.
Met tien man werd er gedurende drie maand aan één bunker gewerkt.
De bouwmaterialen werden met binnenschepen via de haven van Gent aangevoerd. Indien er een station in de buurt van de bouwplaats was gebeurde het verdere transport per trein of tram. In andere gevallen werd hiervoor speciaal een smalspoor aangelegd.
Hier bij ons werd alles via het treinstation van Lembeke aangevoerd en de landbouwers uit de regio werden met paard en kar opgeëist om de materialen naar de verschillende bouwplaatsen te vervoeren. In Oosteeklo was er wel een tramlijn (baanvak Bassevelde–Wondelgem, ingereden op 6 juli 1910) met drie rangeersporen op het remplacement, maar die lijn werd bij het begin van de oorlog buiten gebruik gesteld en gedeeltelijk ontmanteld.
Volgens een getuigenis werd ook de Burggravenstroom, aan de andere kant van de zandrug, gebruikt om met platbodems bouwmaterialen aan te voeren. Aan diverse brugovergangen waren eenvoudige aanlegplaatsen om het materiaal te ontschepen. Deze werden dan overgeladen op de opgeëiste landbouwvoertuigen.
Bij het vervaardigen van het beton was er duidelijk sprake van een handmixer of machinale mixer. Werd het beton met de hand gemaakt (op de grond) dan waren dertig schoppen per bunker nodig, gebruikte men een betonmolen dan waren er maar twintig schoppen nodig.
Wanneer we enkele grondplannen bekijken (in de hoofdlinie in Oosteeklo staan omzeggens geen twee bunkers met een identiek grondplan), dan valt het direct op dat de centrale plaats nooit rechtstreeks van buiten bereikbaar is. Er is telkens een haakse ingang, zo konden projectielen niet rechtstreeks in de bunkerkamer terechtkomen.
De buitenmuren richting Nederland waren steeds steviger van uitvoering dan deze naar het zuiden. Het is dan ook vanuit het noorden dat de aanval verwacht werd.
Er was geen plaats voorzien voor veldgeschut, maar in de gevechtsbunkers was wel een schietgat voor een geweer of machinegeweer. Bij een gebeurlijke aanval diende een machinegeweer in dertig seconden schietklaar te staan op de voorziene opstelplaats zowel binnen of buiten de bunker. Vaak was er buiten ter bescherming een borstwering voorzien.
Ook op het bunkerdak kon veelal een schietstelling geïnstalleerd worden.
In de regel werden de bunkers niet ingegraven dit met een dubbel doel: ten eerste moesten de soldaten hun schuilplaats snel kunnen verlaten, ten tweede belemmerde een ingegraven bunker de optimale observatie van het voorliggend terrein. In Oosteeklo zijn hierop zijn wel een paar uitzonderingen: bunkers 12, 17 en 20 zitten ongeveer 1 meter in de grond.
Om de bunkers aan het zicht van geallieerde verkenningsvliegtuigen te onttrekken, werden ze vaak voorzien van camouflagenetten of werden ze zodanig beschilderd en uitgerust dat ze het uitzicht kregen van een (hoeve)woning met bijhorende schuur of stalling. Op de gevels werden
ramen en deuren geschilderd. Een inderhaast getimmerd zadeldak met nep-schoorsteen maakte de camouflage compleet. Op sommige bunkers is de aangebrachte verf tot op vandaag nog zichtbaar.
Op bijgaande foto de gecamoufleerde bunker in het Bardelaere museum in Lembeke.
Tot slot kwamen er nog prikkeldraadversperringen. Die waren onder meer bedoeld om de mogelijke vijand naar het schietveld van een mitrailleurbunker te leiden. De bewijzen hiervan zijn duidelijk.
Op deze Engelse luchtfoto uit 1917 van het zuiden van Oosteeklo, zijn de draadversperringen heel goed zichtbaar. Bron: IWM.
Het was ook nog de bedoeling om alle bunkers met loopgrachten te verbinden. In Ertvelde is hiervan nog een restant te zien, maar in Oosteeklo hebben we er geen spoor van teruggevonden.
We kunnen ervan uitgaan dat de Hollandstellung niet volledig werd afgewerkt. Op 31 juli 1917 begon de derde slag om Ieper. Die zal meer dan 100 dagen duren. Het Vierde Duitse leger moest alle beschikbare manschappen en middelen inzetten om te kunnen standhouden.
In de literatuur is er melding dat de binnenkanten van de bunkerkamers volledig met hout bekleed waren, zodat mogelijks inslaande projectielen niet zouden kunnen weerkaatsen op de betonmuren en zodat het hels lawaai van geweervuur enigszins zou gedempt worden. Ook
hiervan hebben we in de Oosteeklose bunkers geen enkel spoor teruggevonden. Wel zijn er nog houtresten te vinden binnen de observatie- en/of schietsleuven, maar het is onduidelijk of dit (verloren) bekistingsresten zijn dan wel opzettelijk aangebrachte uitbekledingen.
Bijkomend is er ook melding dat de toegangen met tweeledige ijzeren deuren werden afgesloten (zoals in een paardenstal). Wanneer langs de buitenkant de deur aan de onderkant door puin geblokkeerd was, konden de soldaten door het bovendeel nog ontkomen. Dan waren er wel aan elke deuropening vier deurhaken nodig – twee voor elk deurdeel – en ook dit hebben we bij de bunkers van Oosteeklo nergens aangetroffen. Hier zitten overal maar twee haken aan de buitenkant van de deurgaten.
Naar verluidt waren de bouwwerven niet afgesloten en was er ’s nachts weinig of geen bewaking. Bij bunkers op afgelegen plaatsen, waar geen sociale controle was, werd door omwonenden gretig ijzer en cement uit de bouwplaats ontvreemd en blijkbaar werd, indien mogelijk, ook de opbouw gesaboteerd dit o.a. door te weinig cement en betonijzer bij de constructie te gebruiken. Bij de afbraak van bunker 17 is dit duidelijk gebleken.
Bij de plaatsing werd er geen rekening gehouden met de grondeigenaars. Ze kregen ook geen enkele vergoeding. De bouwvakkers werden wel vergoed. De uitbetaling in Oosteeklo gebeurde ten huize “De Pestel – Knudde”, gelegen naast bunker 12 in de Heide.
Na de oorlog werden de bunkers Belgisch Militair Domein en werden ze als oefenterrein gebruikt. Bij een bodeminspectie rond bunker 3 en 12 hebben we kogelhulzen van het Belgisch leger uit 1935 teruggevonden. De eigenaars kregen toen een pachtvergoeding. Die pacht werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers opgezegd en sindsdien werden de grondeigenaars ook de volle eigenaars van de bunkers op hun grond en konden ze er vrij over beschikken.
Op 17 juli 2017 werd het klasseringsbesluit ondertekend waarbij ze als onroerend erfgoed beschermd worden. Sindsdien kan men er dus niet meer vrij over beschikken.
WAT IS HIEROVER TERUG TE VINDEN IN DE DUITSE ARCHIEVEN?
Over een zogenaamde “Hollandstellung” en hoe die zou moeten gebouwd worden, wordt in de Duitse Militaire Archieven met geen woord gerept.
In het jaar 1993 deed Frau Barbara Selz (schrijfster en militair historica, lerares Oude Talen aan het Gymnasium Freiburg, Duitsland) op vraag van Georges Spittael (gedreven onderzoeker in deze materie) opzoekingen in het “Freiburg Bundesarchiv Militär Archiv”.
De oogst was mager. Op 7 december 1993 bracht zij verslag uit:
Er is nergens informatie te vinden over de bewuste ”Hollandstellung”. Ik had ook, na drie dagen de akten in het Bundesarchiv- Militärarchiv van Freiburg te hebben bestudeerd, nog een uitvoerig gesprek met de deskundige referendaris, Dr. Fleischer, die opnieuw alle mogelijkheden onderzocht, maar ook weeral zonder resultaat. Ik doorzocht de bibliotheken van het Militärarchiv en het Militär Geschichtliche Forschungsamt. Ik schreef naar een bunkerspecialist van de “Westwall” in Konstanz. Ik schreef naar en telefoneerde met het Archief van de Pionierskazerne in München! Ook daar was niets te vinden!
Dan heb ik geprobeerd om nog andere bronnen aan te boren om gegevens te krijgen in verband met de tijdspanne van de bouw van de Stelling, over het dagelijkse leven in dergelijke stellingen in die tijd en over de functie van die bunkers in overeenstemming met de naburige gebieden.
Ik was zeer ontgoocheld.
De enige, teruggevonden voorschriften in het Bundesarchiv- Militärarchiv Freiburg voor het bouwen van Duitse stellingen in het algemeen, vermelden: S.41. Stellungsbauvorschrift bis winter 1916-1917:
Een eerste, diep uitgegraven en sterk uitgebouwde stelling moet worden aangelegd in het gebied het dichtst bij de vijand. Ze zal bestaan uit een loopgravensysteem van meerdere, doorlopende doch niet parallelle linies, met onderlinge afstanden van ongeveer 150 à 300 meter. Tevens zullen talrijke verbindingswegen naar deze eerste linie moeten worden aangelegd. Een tweede stelling, een 4 à 10 kilometer achter de eerste, zal ingeplant worden in een gebied waar het uitgesloten is dat een artillerieaanval gelijktijdig op beide linies kan plaatsvinden. Tegelijkertijd moeten tussen de verscheidene lijnen van de stellingen, namelijk de voorste en de achterste, steun- en aanklampingspunten aangelegd worden die met elkaar in verbinding gebracht worden door loopgraven, hindernissen en toegangswegen.
In tegenstelling tot de Tweede Wereldoorlog, waarin de Duitse legerleiding de troepen verbood het front naar achteren te verleggen, was de legerleiding in de Eerste Wereldoorlog realistischer en beschouwden ze de aanleg en inrichting van achterwaartse stellingen als een vanzelfsprekende maatregel.
Er bestaat maar weinig archief over de bouw van bunkerlinies.
Op de site “Lernwerkstatt Geschichte” staat er wel een scan van een legerboekje over de bouw van dergelijke linies. Het boekje dateert van 1916, de Duitsers hadden dan ondertussen al heel wat ervaring in deze materie opgebouwd. Het boekje bevat geheime informatie en mocht niet meegenomen naar het front zodat het niet in vijandige handen kon vallen.
HET BELANG VAN DE HOLLANDSTELLUNG
De Hollandstellung is nooit gebruikt, althans niet voor wat ze bedoeld was. Algemeen bestaat hierdoor de opinie dat ze totaal nutteloos was. Maar niets is minder waar!
De bouw van de linie had zeer belangrijke en verstrekkende gevolgen die, naar onze mening, nog onderbelicht zijn.
Het spreekt voor zich dat de Duitsers niet van plan waren om een mogelijke Engelse invasie via de Westerschelde zomaar te laten gebeuren. De gevolgen zouden én voor het Meetjesland én voor Nederland én voor de Belgische en Noord-Franse bevolking catastrofaal geweest zijn.
Het blijft natuurlijk een hypothese.
– Een oorlogsfront in onze contreien zou een totale verwoesting van het Meetjesland tot gevolg gehad hebben. De “Verwoeste Gewesten” aan het IJzerfront laten hierbij niets aan de verbeelding over. Ongetwijfeld was dan ook Oosteeklo van de kaart geveegd.
– Ook Nederland werd dan bij het conflict betrokken en zou dan moeten kiezen. Ofwel kozen ze de zijde van de Engelsen, wat voor de Duitsers het slechtste scenario was. Ofwel lieten ze maar begaan, wat dan door de Duitsers als collaboratie zou beschouwd worden en eigenlijk op hetzelfde neerkwam. Ofwel kozen ze om mee te strijden met de Duitsers. Dit zou dan wel een Engelse opmars vertraagd hebben, maar zeker niet onmogelijk gemaakt.
– Een Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog zou onmiddellijk zijn weerslag gehad hebben op de voedselbevoorrading van België en Noord-Frankrijk.
Al vóór de oorlog kon België maar voor 25% zelf instaan voor de eigen voedselvoorziening. De rest moest van overzee aangevoerd worden. Vanaf oktober 1914 gebeurde dit, met toestemming van de Engelsen en de Duitsers, via de havens van het neutrale Nederland.
Naargelang de Nederlandse stellingname in de oorlog zou die bevoorrading ofwel onmiddellijk geblokkeerd, ofwel zeer sterk bemoeilijkt of zelfs onmogelijk zijn, met een enorme hongercrisis tot gevolg. Toen in de Tweede Wereldoorlog, tijdens de Oorlogswinter van 1944-’45 gedurende zes weken, de bevoorrading naar West-Nederland stopgezet werd, veroorzaakte dit een hongerramp van catastrofale omvang. Ruim twintigduizend mensen kwamen er om door honger en kou.
ALLE OORLOGSMISERIE TEN SPIJT, MOGEN WE ONS GELUKKIG PRIJZEN DAT DE HOLLANDSTELLUNG GEBOUWD WERD.
De opstelling van de Stellung gebeurde zo strategisch en de bunkers waren zo sterk geconstrueerd, dat het afschrikkingseffect compleet was. Daarenboven was de achterliggende organisatie zo efficiënt dat, bij de eerste tekenen van een invasie, de volledige linie op twee dagen tijd op volle capaciteit bemand was. Alle reserve-eenheden en regimenten in rust moesten hiervoor instaan.
De Engelsen hebben dan maar alle verdere intenties opgegeven en mogelijke invasieplannen via Nederland in de schuif laten liggen.
HET BELANG VAN DE NEDERLANDSE NEUTRALITEIT
De Nederlandse neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog was voor de overlevingskans van de Belgische en Noord-Franse bevolking van levensbelang, letterlijk. Zoals we hierboven al zagen werd deze neutraliteit mee in de hand gewerkt en in stand gehouden door de bouw van de Hollandstellung.
In 1914 telde België 7,6 miljoen inwoners. Het was toen één van de meest geïndustrialiseerde landen (de vijfde economische wereldmacht) en het dichtst bevolkte land ter wereld. Een minpunt was dat de beschikbare landbouwgrond maar voor één kwart voor de eigen voedselvoorziening kon instaan. Ruim drie kwart van de graangewassen werd per schip, via de haven van Antwerpen, ingevoerd vanuit Argentinië, Canada, de VS en Spanje.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stelde Engeland een totale zeeblokkade in tegen Duitsland en uiteraard ook tegen de door Duitsland bezette gebieden.
Dit was voor België een gigantisch probleem, een enorme voedselcatastrofe stond voor de deur en daarenboven roofde het Duitse leger alles wat nodig was voor de eigen bevoorrading.
De Belgische regering was naar Frankrijk gevlucht en met haar de ambassadeurs van de verschillende landen. Maar drie diplomaten: Maurice van Vollenhoven van Nederland, Markies de Villalobar van Spanje en Brand Whitlock van de VS waren in Brussel gebleven. Het waren ambassadeurs van neutrale landen en ze kregen de titel van ‘Beschermd Ambassadeur’.
Twee Brusselse zakenlui: Ernest Solvay (een schatrijk industrieel) en Emile Francqui (directeur van de Société Générale) wendden zich tot dit drietal om via diplomatieke weg het probleem van de Belgische voedselbevoorrading bij de Duitsers aan te kaarten. Dezen bereikten met de Duitse Gouverneurgeneraal Freiherr von der Goltz het akkoord om alle geïmporteerde levensmiddelen en hun vervoer vrij te stellen van mogelijke Duitse opeisingen of vernielingen en daar heeft de Gouverneurgeneraal zich ook aan gehouden.
Nu moest er met de Britse regering onderhandeld worden om de blokkade tegen de Belgische bevoorradingsschepen op te heffen, iets wat lijnrecht indruiste tegen de Britse strategie.
Francqui trok naar Londen om te onderhandelen. Hij ging eerst langs bij Herbert Hoover – een
oude zakenkennis uit de VS die daar op dat moment aanwezig was – om het probleem te bespreken. Hoover was een geniaal zakenman en diplomaat (later zal hij de 31ste president van de VS worden) en het was vooral hij die de Britse regering wist te overtuigen. Er waren wel twee voorwaarden: alle in België geïmporteerde goederen moesten onder de bescherming staan van de ambassadeurs van de VS, Spanje en Nederland – en bijgevolg buiten Duitse controle blijven – en elke import moest via een Nederlandse haven gebeuren. Nederland was niet in oorlog en dus vielen de Nederlandse havens niet onder de Britse blokkade.
Onder voorzitterschap van Herbert Hoover werd op 22 oktober 1914 de “Commission for Relief in Belgium” opgericht. Het werd een gigantische organisatie, die tot doel had om voor “Poor little Belgium” fondsen te verwerven, schepen en voedsel aan te kopen, naar Rotterdam te verschepen en naar België te transporteren. Acht dagen later al, op 1 november, leverde het eerste schip een lading met 2500 ton meel, rijst en bonen af voor het bezette België! De schepen waren van een speciaal spandoek voorzien en werden door de Engelse marine en de Duitse duikboten met rust gelaten.
Het voedsel moest ook tot bij de bevolking geraken. Daags na de oprichting van de Commission werd onder het voorzitterschap van Solvay het “Nationaal Hulp- en Voedingscomité” (gemeenzaam “Het Komiteit” genoemd) geïnstalleerd, waarvan Francqui met de uitvoering belast werd.
Hiernaast een bericht uit “De Gazette van Gent” 19/11/1914.
In elke gemeente werd een afdeling van dit Komiteit opgericht. Daar werden de bestellingen opgemaakt die via de provinciale comités aan het hoofdbestuur in Brussel – gehuisvest in de gebouwen van de Société Générale – werden overgemaakt en die, in omgekeerde volgorde, onder de bevolking verdeeld werden. Op basis van het gezinsinkomen werd bepaald hoeveel men voor de goederen moest betalen en dit tegen een normale marktprijs. Behoeftigen kregen gratis voedsel. Overal werden gaarkeukens, de zogenaamde soepkeukens, geïnstalleerd.
Eind 1917 was 40% van de bevolking afhankelijk van deze gratis voedselbedeling! Ook in de scholen werd gratis melk en soep bedeeld.
In 1915 werd de activiteit tot het bezette gedeelte van Noord-Frankrijk uitgebreid.
Het was een bijzonder efficiënte levensreddende organisatie en op een schaal die men, wereldwijd, tot dan toe nog nooit gezien had. In de vier oorlogsjaren werd in totaal 5.000.000 ton levensmiddelen in België geïmporteerd en verdeeld, met een waarde die groter was dan de begroting van de VS!
Gedurende gans de oorlog functioneerde de organisatie onder de hoge bescherming van de drie genoemde ambassadeurs. Toen in 1917 ook de VS in de oorlog betrokken werd, nam Spanje het voortouw in de organisatie.
Het is dankzij de diplomatieke kundigheid van de drie ambassadeurs dat de voedselbevoorrading op gang kwam en bleef, dankzij de Nederlandse neutraliteit dat de import mogelijk was en bleef en dankzij het organisatietalent van Solvay en Francqui dat het voedsel tot bij de bevolking geraakte.
Hierdoor bleef de bevolking in de bezette gebieden van België en Noord-Frankrijk van een gewisse hongerdood gevrijwaard.
…………………………………………..
Bronnen:
– Archief George E. Spittael, Stadsarchief Eeklo.
– “De Hollandstellung” Hans Sakkers, Johan den Hollander en Ruud Murk, 2011.
– Getuigenissen van Willy De Puydt en Roger Bernaerdt.
– Dr. Birger Stichelbaut, Bunkerlinie Oosteeklo, Historisch onderzoek a.d.h.v. historische luchtfoto’s.
– http://www.lwg.uni-hannover.de/wiki/Stellungsbau_1916.
– Beschermingsbesluit 17/07/2017.
– Aartikelenreeks van Marc Van Hecke in “Rond de Stenen Linde”, tijdschrift van Heemkring Schellebelle.
– Gegevens verstrekt door Frank Baete, voorzitter Heemkring “De Twee Ambachten”.
– Eigen waarnemingen.
DE 24 BUNKERS VAN OOSTEEKLO
Zoals reeds gezegd stonden er in Oosteeklo 5 bunkers in de voorlinie en 19 in de hoofdlinie.
DE WAARNEMINGSBUNKERS IN DE VOORLINIE.
Deze bunkers zijn allemaal gebouwd volgens hetzelfde standaard grond- en bouwplan (type II) met als afmeting: circa 7,20 meter breed, 8,25 meter lang en 3,30 meter hoog. De gangen zijn bijna overal 1,00 meter breed en 1,80 meter hoog. Op het bunkerdak is er een U-vormige borstwering waarachter de soldaten plaatsnamen om het gebouw te verdedigen. Daar hadden ze een breed schootsveld en ook een wijds uitzicht. Bij gevaar gebeurden de waarnemingen binnen in de bunker door middel van een periscoop. Voor dit doeleinde is er in het dak in het midden vóór de borstwering een vierkante opening uitgespaard. Langs de binnenkant in de voorgevel gaat er een vierkante sleuf verticaal tot op de vloer.
De waarnemingsbunkers werden langs de noordelijke invalswegen gebouwd en waren van op de openbare weg goed bereikbaar.
Bunker 1
In de Oosthoek, nummer 84, staat, midden een boerderij, bunker 1. Het is de eerste bunker van de voorlinie te Oosteeklo. De bunker staat nu volledig tussen de stallingen ingebouwd, is overgroeid en niet waarneembaar vanop de straat. Binnenin zijn er sporen van teer tegen het plafond en op enkele betonstenen in de binnenmuren zijn zwarte nummers te zien. In de kamer
werd later een betonnen vloer gegoten om als bergruimte te dienen, hierdoor werd de vloer 15 cm verhoogd.
De trap naar het bunkerdak is deels afgebroken. Ook de borstwering op het dak is deels gesloopt, daardoor kan men goed het gebruik van betonijzer bij de bouwconstructie zien, zowel de verticale dikke betonstaven – die op hun uiteinde werden omgebogen – als de dunnere horizontale betonijzers waarmee de prefab stenen verbonden zijn.
Bunker 2
Aan de Stroomstraat 18A staat bunker 2, eveneens gebouwd volgens het standaardbouwplan, maar de borstwering op het bunkerdak ontbreekt. In de gang- en kamermuren zitten haken ingemetseld, vermoedelijk gebruikt om (telefoon)draden te leiden. Tegen de achterzijde is de betonnen trap intact en in het bunkerdak zijn de initialen “F.R.H.” gegrift. Opvallend is dat op de muren nog het restant zit van rode baksteenverf. Veel bunkers van de ‘Hollandstellung’ werden gecamoufleerd als een huis, door een dak op de constructie te plaatsen en de buitenmuren te schilderen in een baksteenmotief met vensters en deuren. Dit lijkt hier ook het geval geweest te zijn.
Bunker 3
Aan de andere kant van de Stroomstraat bij nr. 86 staat bunker 3, volledig gebouwd volgens het standaardbouwplan. Het plafond in de kamer bestaat uit spoorrails, maar tussen de rails is het plafond volledig gebetonneerd. Hier is geen hout als bekisting tussen de spoorrails gebruikt. In de gang zijn bevestigingshaken ingemetseld.
Ook hier zitten op de buitenmuren nog sporen van rode verf.
Bunker 4.
Bunker 4, in de Rijkestraat 85 A, staat wat verdoken achter huizen en een serre. Deze bunker wijkt enigszins af van het standaardplan, want aan de linker muur is een uitsprong van 15 cm uitgewerkt.
Bunker 5
In de Westakkerstraat, rechtover huisnummer 9, staat bunker 5, de laatste waarnemingsbunker in de voorlinie op het grondgebied van Oosteeklo. Hij is eveneens gebouwd volgens het algemeen standaardplan. Op het dak is de borstwering deels afgebroken en ook de trap is verwijderd. De trappen naar het dak waren los aangebouwd, ze waren dan ook gemakkelijker te verwijderen.
Van deze bunker is er een getuigenverslag dat de buitenmuren beschilderd waren als een woonhuis en dat er een zadeldak op stond.
………………………………………………………………..
Zoals al gezegd was eveneens in de Bosstraat (ook een noordelijke invalsweg) nog een waarnemingsbunker gepland, net zoals al de andere gesitueerd langs de hoogtelijn van 7,5 m. Het nodig bouwmateriaal was aangevoerd maar met de bouw is nooit begonnen.
Nu nog wordt regelmatig op die plaats rijnzand en keien bovengeploegd.
VERDEDIGINGSBUNKERS IN DE HOOFDLINIE
Van de 16 nog resterende bunkers in de hoofdlinie te Oosteeklo, zijn er geen twee identiek. Soms tonen grondplannen gelijkenissen, maar telkens zijn er variaties in de constructie. Dit laat ons vermoeden dat met de ontwerpen geëxperimenteerd werd om het best mogelijke bouwplan te bekomen.
Volgens het (vermoedelijk) gebruik en ontwerp zijn drie types te onderscheiden. Hierbij is een persoonlijke interpretatie gehanteerd. In de literatuur zijn nog verschillende andere indelingen te vinden.
– Mitrailleur- gevechtsbunkers: nummers 6, 13, 15, 21 en 23.
Zware vierkantige bunkers met, aan de voorkant, drie openingen in de muur. Eén grote vierhoekige rechte opening steeds aan de buitenkant van dit drietal en twee bredere platte openingen die naar binnen versmallen.
Er zijn nogal verschillende verklaringen en interpretaties over de functie van elk van deze openingen. Momenteel wordt aangenomen dat de vierkante opening voor de opstelling van een zoeklicht bedoeld is, de middelste voor een mitrailleur en de derde gleuf voor observatie. De bedienaar van een mitrailleur in de bunker kon bijna onmogelijk het voorliggend terrein goed overschouwen. Hij had een waarnemer nodig die schietinstructies doorgaf. Uiteraard kan uit elke bunkeropening geschoten worden.
Meestal is aan een bunkerzijde nog een haakse borstwering aangebouwd waarachter een openluchtschietstelling kon opgesteld worden.
– Observatiebunkers: nummers 7, 10, 14, 16, 18, 19 en 22.
Een kenmerk is dat de voorkant tot een spits is uitgewerkt waarin zich een kleine afzonderlijke observatiekamer bevindt en – in de spits van de bunker – één grote vierhoekige opening (en ook maar één). Bedoeling was dat hierin een zoeklicht opgesteld werd en uiteraard kon die opening ook als schietgat dienstdoen. Ter verdediging was er doorgaans buiten aan een zijmuur nog een borstwering aangebouwd waarachter een openluchtschietstelling kon geïnstalleerd worden. Soms was er ook een borstwering op het dak waarachter men ter verdediging kon plaatsnemen.
Nog opmerkelijk is dat bij dit soort bunker meestal in de gang een ruimte voorzien was waarin zich, naar verluidt, een toiletton bevond en dat is bijna bij geen enkele andere bunker het geval. Bij de bunkers van Oosteeklo is er maar één bunker van een ander type waar dit ook voorkomt. Dit doet ons vermoeden dat dit soort bunkers een meer permanente bemanning hadden.
– Bunkers als schuilplaats voor personeel (en bergplaats voor munitie): nummers 8, 9, 11, 12, 17, 20 en 24. Het zijn meestal vierhoekige bunkers met als gezamenlijk kenmerk dat er nergens een schiet- of observatieopening aanwezig is. Maar vergis u niet, deze bunkers waren niet onverdedigd. Vrijwel overal is hier aan de achterzijde, tussen de toegangen, een luifel aangebouwd of ingewerkt waarop men kon plaatsnemen om een schietstelling op het dak te bemannen. Een paar keer is er ook aan een buitenzijde nog een haakse borstwering aangebouwd waarachter een openluchtschietstelling kon opgesteld worden.
Bunker 6
Bij het binnenkomen van de “Smetsdreve” (soms ook “Gesdreve” genoemd) aan de rechterkant vlak naast de grensscheiding met Lembeke, staat bunker 6, de eerste verdedigingsbunker uit de
hoofdlinie te Oosteeklo. Het is een gevechtsbunker en hij is vrijwel nog helemaal intact. Aan beide zijden van het bouwwerk is een borstwering aangebouwd. Rechts is er vooraan een L-vormige uitsprong en links achteraan een U-vormige constructie. Deze dienden als opengevechtsstelling, er is telkens een verhoogd platform met een sokkel voor het plaatsen van een mitrailleur. Op 1,50 meter van de achterkant loopt nog een haakse muur. Meteen zijn ook de beide ingangen naar de bunkerkamer enigszins beschermd.
Bunker 7
Een eind rechts in de Smetsdreve, zowat op dezelfde hoogte als bunker 6, staat bunker 7.
Deze bunker heeft een vierhoekig grondplan met een bijkomende, ietwat spitse, uitsprong aan de voorzijde met een kijkopening. Het is dus een observatiebunker met een toch uitzonderlijk grondplan. Aan de achterkant is een betonnen trap om het dak te bereiken. Indien nodig kon men op het bunkerdak plaatsnemen om zich te verdedigen, alhoewel er hier geen borstwering voorzien is.
Bunker 8
Een heel eind in de Smetsdreve staat rechts bunker 8. Een schuilbunker. Er is geen schietgat.
Binnenin de bunkerkamer zijn 20 uithollingen in de muren uitgespaard, kennelijk voor opstapeling van munitie. Ook in de gang aan de achterzijde, is er een grote nis om munitie te stockeren. In de muren zitten ijzers om draden te bevestigen. Tussen de beide ingangen aan de achtergevel is een betonnen aanbouw uitgewerkt die een eind buiten de werkelijke bunker uitsteekt en als platform dienstdeed. Het kon via een (nu verdwenen) trap beklommen worden.
Het dak is ter hoogte van dit platform hoger en kon bijgevolg als borstwering functioneren bij de uitbouw van een schietstelling op het dak. Rechts vooraan is er nog een hoge U-vormige uitgeschoven borstwering. Daartussen kon een mitrailleur opgesteld worden.
Bunker 9
Een heel eind in de Smetsdreve links in het bos staat bunker 9. Een schuilbunker. Het is een groot stevig bouwwerk dat nog goed bewaard is. Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog was het hier bos. Bij een gebeurlijke vijandige opmars werd onmiddellijk een schootsveld van minstens 200 meter aangelegd. Elke hindernis werd opgeblazen.
De bunker versmalt aan de voorzijde. Er is geen schietgat. Aan de linkerzijde is een U-vormige borstwering met binnenin een verhoog als schietstelling voor een mitrailleur. Onderaan is hier een nis als stapelplaats voor munitie. Bovenaan aan de zijkanten van het dak zitten nog haken, vermoedelijk gebruikt om er camouflagenetten of een dakconstructie aan te bevestigen. Aan de achterzijde springt tussen de twee toegangen een betonnen blok uit waarop een platform is uitgewerkt met bovenaan zijmuurtjes. Deze laatste zijn deels afgebroken. Ook deze constructie kon als schietstelling dienen. Binnenin zitten er 25 andere kleinere nissen in alle muren van de kamer, wellicht om er munitie in weg te bergen. Ook in de gang achteraan is een grote nis om munitie te stockeren.
Deze bunker staat vlak naast de zandweg en is gemakkelijk toegankelijk.
Bunker 10
Bunker 10 staat een eind links op dezelfde hoogte van bunker 9 verscholen in het bos en is vrijwel niet waar te nemen. Het is een grote bunker waarvan de voorzijde tot een spits versmalt.
Vooraan de bunkerkamer, in de spits, is een kleine kamer aangebouwd. In die zin lijkt hij zeer sterk op andere observatiebunkers, maar hier is er
géén opening in de muur! Zoals in bijna alle andere soortgelijke bunkers bevindt zich de ingang naar de bunkerkamer niet in het midden van kamer, maar wel in het midden van de gang. In de muren van de kamer en de gang zijn overal nissen. In de gang is ook nog een grote nis uitgespaard voor het plaatsen van een toiletton. Het dak midden de achterzijde is verhoogd tot een soort borstwering. Vermoedelijk was er hier vroeger een plateau waarop men kon plaatsnemen om op het dak een machinegeweer te installeren. Een trap naar het dak ontbreekt of werd afgebroken.
Bunker 11
Halfweg de Smetsdreve links, ver weg in het veld, staat bunker 11. Een schuilbunker. Er zijn geen gaten in de buitenmuur. Opmerkelijk hier is, dat er twee schietgaten zijn in de muur tussen de bunkerkamer en de gang, gericht naar de gang. In de kamer zijn 14 nissen in de muren uitgewerkt.
Tussen de twee ingangen achteraan, steekt een luifel en op de gevel zijn sporen van een trap om die luifel te bereiken. In tegenstelling met andere soortgelijke bunkers is hier de luifel hoog in de achtergevel uitgewerkt. Op die luifel kon men plaatsnemen om op het dak een schietstelling te installeren.
Bunker 12
Aan de lichte bocht in de Heide, tussen de Molenhoek en de Abdijstraat, staat bunker 12. Een schuilbunker en hij is bijna identiek aan voorgaande, maar in de muur tussen de kamer en de gang zijn geen schietgaten. Deze bunker zit 1 meter in de grond en het is vooralsnog onduidelijk waarom. Misschien was dit om het schootsveld van de achterliggende mitrailleurbunker niet te zeer te belemmeren.
Aan de achtergevel steekt, tussen de beide toegangen, een luifel uit en dit is een van de weinige constructies die bij dergelijke bunkers nog min of meer intact aanwezig is. De eerste treden van de trap naar die luifel zijn nog bewaard. Op die plaats is het dak uitgewerkt met een borstwering.
Bedoeling was om vanop de luifel een schietstelling op het dak te bedienen.
Bunker 13
Ongeveer halfweg de Heide, achter huisnummer 24, staat bunker 13. Tijdens de Eerste Wereld Oorlog was het hier nog open veld.
Het is een gevechtsbunker. In de voorgevel zijn drie openingen.
Aan beide zijden vooraan was er oorspronkelijk ook een borstwering in L-vorm, met tussenin een verhoog. Deze plaatsen werden ingericht als opengevechtsinstelling.
Bunker 14
Een paar honderd meter voorbij bunker 13, aan Heide 28 A, stond bunker 14. In 1984 is hij afgebroken. Een gespecialiseerde firma, met Atlas-kranen en hydraulische boorhamer, had een week nodig om hem af te breken.
Naar men zegt had de bunker een puntvorm en was er vooraan één opening. Dit laat ons besluiten dat het een observatiebunker was.
Bunker 15.
Vlak naast bunker 13, Heide nummer 22, stond bunker 15. Ook deze bunker is afgebroken. Het was een mitrailleurbunker met drie gaten aan de voorzijde.
Het is vooralsnog onduidelijk waarom er twee gevechtsbunkers (13 en 15) vlak bij elkaar stonden. Bunker 15 was wel pal naar het noorden gericht, terwijl bunker 13 meer noordwestelijk georiënteerd stond.
Bunker 16
Op het einde van de Abdijstraat, rechts verscholen in het bos – ook ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was dit perceel bos – naast huisnummer 55, staat bunker 16. Het is een grote bunker in puntvorm, met vooraan in een kleine kamer één opening die als observatieopening
dienstdeed. Naar verluidt werd er een zoeklicht in geplaatst en uiteraard kon men deze opening ook als schietgat gebruiken.
Overal zitten stalen haken in de muren en in de kamer zijn 9 nissen uitgespaard. In de gang is een nis om een toiletton te plaatsen.
Het grondplan komt volledig overeen met dit van bunker 10, maar hier is er wel een opening in de puntgevel en bovendien is hier op het bunkerdak ook een stevige borstwering geplaatst. Hierdoor is deze bunker 5 meter hoog. Meteen is dit de grootste bunker op Oosteeklo’s grondgebied. Hij staat ook op het hoogste punt van Oosteeklo wat natuurlijk voor de observatie van de omgeving een pluspunt is. Voor de verdediging kon men desgewenst achter de borstwering op het bunkerdak plaatsnemen. Wel ontbreekt een trap naar het dak.
Aan de achtergevel naast de ingangen zijn nog sporen van een borstwering.
Bunker 17
Op de hoek van Molenhoek en Heide, ter hoogte van huisnummer 5, stond bunker 17. Een schuilbunker. Het is de derde bunker van Oosteeklo die afgebroken is.
Er waren geen schietgaten. Achteraan kon men, op een luifel tussen de toegangen, plaatsnemen om op het dak een schietstelling te bedienen. Constructie en grondplan lijken op dat van bunker 12, maar hier waren aan de achterkant naast de ingangen borstweringen uitgewerkt. Ook deze bunker zat ongeveer 1 meter diep in de grond.
Bij de afbraak bleek duidelijk dat de bouw van de bunker gesaboteerd werd. In het betonmengsel was maar zeer weinig cement gebruikt zodat de stenen bijna los op elkaar lagen en, na enig wrikken, zomaar konden weggenomen worden. Ook was maar weinig betonijzer gebruikt. Op één dag was de bunker afgebroken, terwijl een gespecialiseerde firma een week nodig had om bunker 14 af te breken.
Op bijgaande foto valt het op hoezeer het dak geërodeerd was.
Bunker 18
Rechts in de Heide naast nummer 22, maar een heel eind in het veld, staat bunker 18.
Het is een observatiebunker in puntvorm met een vrij kleine bunkerkamer.
Rechts aan de voorzijde is er een L-vormige borstwering waarachter een schietstelling kon geplaatst worden. In de gang is er een ruimte voor een toiletton. Binnenin zijn nisjes in de muren uitgespaard door het weglaten van betonstenen. Tussen de toegangsdeuren aan de achterzijde is het bunkerdak uitgewerkt als borstwering. Dit laat vermoeden dat hieronder oorspronkelijk een luifel was om op het dak een schietstelling te kunnen installeren. Een trap ontbreekt of werd afgebroken.
Bunker 19
Aan de Heide achter bunker 12, staat bunker 19 een heel eind in het veld.
Het is een observatiebunker met puntvorm met één opening en een aangebouwde borstwering waartussen een schietinstelling kon geplaatst worden. Het bouwplan lijkt zeer sterk op dit van bunker 18, maar hier is de borstwering langs de linkerkant opgesteld en is de tussenruimte groter. Er is ook een nis in de gang om een toiletton te plaatsen. In het bunkerdak zitten aan de zijkanten stalen haken verwerkt. Die waren zeer waarschijnlijk dienstig bij de camouflage van het dak. Tussen de toegangen aan de achterzijde is ook hier het bunkerdak uitgewerkt als borstwering. Dit laat vermoeden dat hieronder oorspronkelijk een luifel was om op het dak een schietstelling te kunnen installeren. Een trap naar die luifel ontbreekt.
Bunker 20
Links in de Heide staat bunker 20. Een schuilbunker. Hij staat een heel eind in het veld en is vanaf de straat bijna niet te zien.
De constructie lijkt zeer sterk op die van bunker 12. Er zijn geen schietgaten en ook deze bunker zit ongeveer 1 meter in de grond. Doorheen de zijmuren zitten langs beide kanten horizontale verluchtingsgaten. Mogelijks werden door die gaten ook lichtsignalen doorgegeven. Tussen de ingangen aan de achtergevel zat een luifel aangebouwd. Deze werd verwijderd. Op die luifel kon men plaatsnemen om op het dak een schietstelling te installeren. Het bunkerdak van deze bunker vertoont een verhoging in het midden die gebruikt werd als borstwering.
Links aan de achtergevel zijn nog sporen van een trap naar die luifel. Een trap naar het bunkerdak of luifel werd vrijwel altijd los aangebouwd en was dan ook gemakkelijker te verwijderen.
Bunker 21
Een heel eind in het veld, langs de Abdijstraat, staan bunkers 21 en 22 vlak bij elkaar.
Bunker 21 staat op 22 meter afstand van bunker 22. Hij is spits toelopend aan de voorzijde waarin een vierkante opening is uitgespaard. Het is dus een observatiebunker. Hij staat naar het noorden gericht.
Hij lijkt zeer sterk op de andere bunkers van dit type, maar de voorkamer is ruimer en de toegang naar de kamer is niet in het midden van de gang. In de gang is een toiletruimte uitgespaard. In de binnenmuren zijn nisjes gecreëerd door het weglaten van betonstenen. In de muren van de gang zijn ijzers met een ring bewaard, allicht voor de geleiding van draden.
In tegenstelling met de andere observatiebunkers, vertoont deze bunker geen uitwendige sporen ter verdediging. Dit was ook niet nodig, hier vlak naast staat gevechtsbunker 22.
Bunker 22
Bunker 22 is een gevechtsbunker met drie gaten in de voorgevel. Het grondplan wijkt enigszins af van de andere soortgelijke bunkers in de linie. Bij alle andere mitrailleurbunkers is er minstens één buitenopstelling achter een borstwering. Hier ontbreekt daarvan elk spoor. Op bijgaande foto is de omvang van het funderingsblok duidelijk te zien. Er was dus in elk geval nog plaats genoeg om er nog een buitenstelling op te plaatsen.
Hij staat naar het noordoosten gericht.
Bunker 23
Rechts in de Spiegelstraat staat bunker 23, nu volledig begroeid met klimop, zodat hij zelfs vanop de naastgelegen weg niet te zien is. Het is de meest oostelijke bunker op grondgebied van Oosteeklo.
Het is een gevechts- mitrailleurbunker met drie openingen aan de voorzijde. Het schijnwerpers- gat is hier niet recht uitgewerkt, versmalt in het midden en dit is uitzonderlijk. In de muren van de gang zijn stalen haken ingewerkt. Vlak naast de linker ingang is een grote nis waarin een toiletton geplaatst kon worden en ook dit is uitzonderlijk. Het is de enige niet-observatiebunker waarin we dergelijke ruimte terugvinden. Aan de buitenkant van de bunker, aan de linkerzijgevel, is een hoge L-vormige borstwering aangebouwd. Daartussen is een verhoog
waarop een mitrailleur kon geplaatst worden. Deze borstwering beschermt tevens de linker toegang tot de bunkerkamer.
In deze bunker had het BV (Bekend Varken) Félicienne haar buitenverblijf om tot rust te komen na een wandeling.
Bunker 24
Aan de Abdijstraat nummer 51 staat bunker 24. Een schuilbunker. Het grondplan is vierhoekig, maar de rechterbenedenhoek is schuin afgewerkt.
Dit is wel een heel speciaal grondplan. De kamer binnen is vrij klein. Er zitten ijzers in de muren voor de geleiding van draden. Er zijn geen schietgaten, maar aan de rechterzijkant vooraan is een geknikte borstwering aangebouwd. Hiertussen kon een mitrailleur opgesteld worden. Aan de linkerzijkant is de dakrand verhoogd, duidelijk met de bedoeling om ook op het dak een schietstelling in te richten. De noodzakelijke luifel daartoe ontbreekt en ook een trap is er niet.
………………………………………….
Bronnen:
– Archief George E. Spittael, Stadsarchief Eeklo.
– Eigen waarnemingen.
– Fotoarchief Heemkring “De Twee Ambachten”.